ACHTERGROND - Mare 31, 27 mei 2004

Terug naar het Eureka

Christiaan Weijts

In een bundel persoonlijke columns doen ruim dertig wetenschappers verslag van ‘het moment dat de hartstocht voor kennis is opgeroepen.’ Rector Douwe Breimer beschrijft het moment waarop hij dacht: ‘Bij die wereld wil ik horen!’

In de laboratoria en bibliotheken van de universiteit moeten velen het al eens ervaren hebben. Na weken van meten, lezen, bladeren, schrijven en slapeloze nachten is het daar ineens: de schok van het nieuwe inzicht. Het zijn deze eureka-momenten waar de wetenschap op drijft, het plezier van nieuw inzicht, de honger naar ontdekking.

Filosoof Henk Pocee, tevens hoofd van Studium Generale Twente, besloot vooraanstaande wetenschappers aan alle Nederlandse universiteiten te vragen naar zulke momenten. De opdracht: schrijf een column over de situatie of gebeurtenis waarin ‘de hartstocht voor kennis is opgeroepen, de wereld met andere ogen werd bekeken, de eigen academische vorming in een stroomversnelling raakte, de rol van wetenschap een bijzondere betekenis kreeg.’

Na zo’n hyperbool vrees je natuurlijk voor de ergste pseudo-mystiek, maar dat valt mee. De meeste bijdragen zijn kort en luchtig. Zo verhaalt Rien van IJzendoorn, hoogleraar pedagogiek in Leiden, hoe hij de kloof tussen theorie en praktijk ervoer, toen hij op twee peetkinderen moest passen. ‘Een harde les: opvoeding is geen simpel resultaatgerichte toepassing van een geïsoleerde theoretische idee. Tweede harde les: vertrouw nooit op één enkel onderzoek maar ga uit van convergentie van de resultaten van diverse studies.’

Voor Willem B. Drees, de Leidse hoogleraar godsdienstfilosofie, begon het allemaal toen hij een jaar of elf was, en er bij het avondeten gefilosofeerd werd over wat nu eigenlijk het grootste eiland was. ‘Madagaskar? Groenland? (…) Australië? Waarom is dit geen eiland? En als je Australië wel meetelt, waarom Amerika dan niet? (…) Het was ingewikkelder dan we dachten. “Eiland” was geen vanzelfsprekend begrip maar moest worden afgebakend, zodat de continenten niet telden. En we moesten achterdochtig zijn ten opzichte van onze eigen indrukken. Dan nog wisten we het niet.’
Zo moet volgens Drees een wetenschapper in het leven staan: ‘Respect voor de feiten, maar benieuwd ook naar de afbakening van onze begrippen, én vol achterdocht’.

Onder de – overigens niet al te talrijke – Leidse bijdragen doet ook rector Douwe Breimer verslag van zijn carrière. Hij vertelt hoe hij in zijn studietijd al door een hoogleraar mee werd gevraagd naar een congres in Duitsland, en daarna vier maanden onderzoeksstage deed in Glasgow. ‘Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat in het lab. Ik stond naast een hoogleraar uit Melbourne, die z’n sabbatical deed in Glasgow. Hij was lid geweest van het Australische rugbyteam en kon binnen een uur een hele fles Drambuie achteroverslaan zonder de dronken te worden.

Op grond van het onderzoek zou ik (nog geen doctorandus) mijn eerste scientific paper op een congres in Engeland presenteren. Ik at een dag niet vanwege de zenuwen, want over de acceptatie van het paper moest worden gestemd. Het werd een “ja” en er was geen ontkomen meer aan: bij die wereld wilde ik horen!’

Zonder te verdwalen in de eigentijdse zoektocht naar ‘de mens achter…’ (ontboezemingen over wintersportbestemming of verjaardagen van de kinderen blijven ons bespaard), laat de bundel zien hoe wetenschap het werk van levende mensen is. Wetenschappers tonen in deze bundel hun passie voor kennis, het genot van het ontdekken, de liefde voor het vak - waarden die in een steeds zakelijker wordende wereld op het eerste gezicht een tikkeltje belachelijk kunnen lijken, maar die in wezen de voedingsbodem zijn waar de wetenschap op groeit.

Bij die wereld wil ik horen! Zesendertig columns en drie essays over de vorming tot academicus Uitgeverij Boom, 167 pag. € 20,-